De druiven (Vitis vinifera) zoals wij die kennen, komen alleen als cultuurplanten voor. Er zijn wel tamelijk nauw verwante soorten uit de natuur bekend, maar de herkomst van de geteelde druif is nog steeds een raadsel. De teelt is al duizenden jaren oud. Druiven groeien graag in diepe, losse grond die liefst wat kalkhoudend moet zijn. Leid ze tegen een muur of over een pergola of andere klimsteun. De planten bloeien in april-mei. De buitenrassen zijn in september-oktober oogstbaar, kasrassen vaak eerder. Goede buitenrassen zijn de heerlijk smakende blauwe Glorie van Boskoop en de witte Vroege van der Laan. Ook Rembrandt is een nog veel aangeboden ras, maar er komen in snel tempo nieuwe rassen bij. Goede rassen voor de teelt onder glas zijn bijvoorbeeld Black Alicante (blauw), Frankenthaler (blauw) en Muscaat van Alexandrië (wit). Ook deze rassen worden al vele jaren geteeld. Er zijn ook rassen met anders gekleurde bessen, zoals de roze Chasselas Rose.
Kiwi
De Chinese kruisbes of kiwi (Actinidia deliciosa, vroeger A. chinensis genoemd) houdt van een zonnige standplaats en moet worden aangebonden en geleid. De meeste rassen zijn tweehuizig, dat wil zeggen dat u zowel een mannelijke als een vrouwelijke plant nodig heeft om aan de vrouwelijke exemplaren vruchten te krijgen. Het zijn zeer sterk groeiende planten die in mei prachtig bloeien. De eenhuizige rassen geven kleinere vruchten. De vruchten kunnen in oktober-november worden geoogst en moeten dan tot december narijpen. Ze bevatten enorm veel vitamine C. Laat u goed voorlichten over mannelijke en vrouwelijke rassen.
Perziken en nectarines
Deze soorten worden als boom of struik gekweekt. Ze moeten op een zonnige, beschutte plek staan omdat ze eigenlijk in een iets warmer klimaat dan het onze thuishoren. Er zijn rassen die hier voor kasteelt worden aangegeven (zoals Champion, Peregrine) die straks misschien ook in buitenteelt voldoende vrucht geven. Rassen die nu al redelijke resultaten geven in de buitenlucht zijn bijvoorbeeld Kwekersgoud en Charles Ingouf. Nectarines zijn perziken met een gladde vruchthuid. Ze bloeien iets later (april-mei) dan perziken (maart-april) en zetten daardoor soms beter vrucht. Nectarines zijn tamelijk vorstgevoelig.
Abrikozen
De wetenschappelijke naam van abrikozen is Prunus armeniaca. De bomen vormen - net als kersen en pruimen - steenvruchten. De planten vragen een humusrijke, goed doorlatende grond die liever niet zuur is. Door de vroege bloei (maart-april) kunnen de bloemen bevriezen. Abrikozen zijn goed als leiboom voor een muur op het zuiden. Plant ze altijd op een zonnige, beschutte plek. Goede rassen zijn Bredase, Hongaarse, Moorpark en Tros Oranje.
Amandel
De amandel (Prunus dulcis) wordt niet vanwege het vruchtvlees van de vruchten gehouden, maar om de steen die erin zit. Die kan er in de herfst worden uitgehaald als de vruchten openbarsten. De steen moet als een noot worden gekraakt om bij het zoete zaad dat erin zit, de amandel, te komen. De zaden worden vervolgens gedroogd. Amandelbomen bloeien prachtig met grote roze bloemen in maart-april. Ze zijn vorstgevoelig, dus plant de boom op een beschutte, warme plek. Door zelfbestuiving worden wel vruchten gevormd, maar de opbrengst is beter als u er een (nauwverwante) perzik als bestuiver bij zet.
Vijg
Ficus carica hoort eigenlijk in iets warmere streken dan de onze thuis (in Zuid-Europa is het soms bijna onkruid), maar er komen steeds meer rassen beschikbaar die het ook bij ons goed doen op een warme, beschutte plek. Vooral jonge planten moeten goed tegen vorst worden beschut. De struiken kunnen meters hoog worden, vooral als ze tegen een warme muur op het zuiden worden geleid. In mei verschijnen de bloemen op een groene bloembodem die uitgroeit tot de uiteindelijk vaak violetbruine of paarsachtige vijg. Dit gebeurt in onze streken zonder bestuiving. Er kan in september-oktober worden geoogst. Goede rassen zijn Brown Turkey en de groene Marseillaise.
Kweeperen
De vruchten van deze fruitboom (Cydonia oblonga) - die vaak als leiboom wordt toegepast - zijn groot, appel- of peervormig en vrij hard. Hun citroengeur is heerlijk. Ze zijn niet vers te eten, maar wel lekker in jams en dergelijke. Pluk ze in oktober. De bloei valt in mei-juni. Deze sterke soort vraagt jaarlijks eenvoudige snoei. Goede rassen zijn Cydonia oblonga Champion, Vranja en Bereckzi.
Moerbeien
Hiervan waren tot voor kort eigenlijk maar twee soorten verkrijgbaar: de witte moerbei (Morus alba) en de zwarte (Morus nigra). De eerste met roze-witte vruchten (de soort waarop zijderupsen worden gekweekt) en de andere met dieppaarse vruchten. Inmiddels zijn daar allerlei tussenvormen bij gekomen doordat er ook met andere soorten van het geslacht Morus werd gekruist, zoals met Morus rubra uit Noord-Amerika. De naamgeving van de verschillende rassen is niet geheel zeker. Vraag dus advies. Moerbeien houden van lichte, kalkrijke grond. Bij jonge bomen de basis van de stammen s winters bedekken want die kunnen vorstgevoelig zijn. Moerbeien zijn zelfbestuivend, dus één boom volstaat om vruchten te krijgen. De oogst valt in juli. U moet er wel steeds snel bij zijn, want ook de vogels zijn gek op deze vruchten.
Mispel
Mespilus germanica is een hier ook in het wild ingeburgerde plant die in elke normale tuingrond wil groeien. De boom bloeit prachtig met grote witte bloemen in mei-juni. Vanaf half november kunt u de bruine vruchten met hun aparte smaak, plukken. Op eigen wortels kunnen mispels wel zes meter hoog worden, op de meidoorn geënt blijven het lagere struiken.
Bron: ColouryourLife | PPH